Op vrijdag 23 mei 2014 werden de koninklijke besluiten tot wijziging van de wet op het welzijn op het werk en de tarifering van externe diensten gepubliceerd in het Staatsblad:
- AR van 25.04.14 tot wijziging van diverse bepalingen in het kader van het welzijn op het werk
- AR van 25.04.14 tot wijziging van de AR van 27 maart 1998 met betrekking tot SEPP's met betrekking tot prijzen
De aanpassingen van het AR Gezondheidstoezicht zullen onmiddellijk van toepassing zijn, dit omvat de toegang tot spontaan overleg, of het re-integratieonderzoek, dat op verzoek van de werknemer kan plaatsvinden zonder tussenkomst van de werkgever. De werkgever kan de arbeidsarts ook vragen om tussen te komen wanneer hij van mening is dat de werknemer gezondheidsproblemen heeft die waarschijnlijk te wijten zijn aan het werk, of die dit belemmeren.
Daarnaast worden in het nieuwe regime bepaalde periodieke medische onderzoeken geschrapt (zoals het werken met een beeldscherm) en vervangen door een risicoanalyse, waaruit een aangepast welzijnsbeleid kan voortvloeien.
Het nieuwe eenvoudige systeem laat een zekere flexibiliteit en maatwerk toe. Hierdoor kunnen organisaties zelf accenten leggen en gezamenlijk bepalen welke dienstverlening prioriteit heeft. Maatwerk zal steeds meer de plaats moeten innemen van routinematige praktijken.
De regels met betrekking tot de prijsstelling van externe diensten hebben aanzienlijke veranderingen ondergaan. In feite zal de financiering van externe diensten voor preventie en bescherming op het werk niet langer gebaseerd zijn op de frequentie van periodieke gezondheidsbeoordelingen, maar op basis van de risico's van de sector.
Vanaf 1 januari 2016 geldt er een vast minimumtarief per werknemer, gebaseerd op de hoofdactiviteit (bepaald door de NACE-code) en de grootte van de onderneming.
Voor organisaties met meer dan 5 werknemers zal het standaardtarief € 87/werknemer bedragen voor bedrijven met relatief hoge risico's en € 52 voor bedrijven met minder. Voor organisaties met 1 tot 5 werknemers ligt de prijs tussen €35 en €55.
Organisaties in de categorieën C- en D krijgen voor dit bedrag psychosociale bijstand en arbeidsgeneeskunde, met uitzondering van verenigingen van 5 werknemers of minder, het periodiek vooronderzoek (€ 77,53) en psychosociale interventies zodra de identiteit van de aanvrager bekend is bekend bij de werkgever.
Organisaties met een preventieadviseur niveau 1 of 2 (categorie A, B, C+) profiteren niet van een vast basispakket, maar van preventie-eenheden. Elke betaalde schijf van € 150 is één eenheid waard, wat overeenkomt met ongeveer één uur werk (gewogen naargelang het een preventieadviseur niveau 2, 1 of een bedrijfsarts is). Zodra alle eenheden zijn betaald, zijn de verenigingen nog steeds verantwoordelijk voor de aanvullende diensten van € 115/uur (gelijk gewogen). Daarom kan het nieuwe systeem duur zijn voor werkgevers, het is verstandig om het aanbod met het SEPP te bespreken.
De minister van Werkgelegenheid publiceerde op vrijdag 25 april een persbericht over dit onderwerp vind je hier