Blad 9.4. Risico's van brand en explosieve atmosferen (ATEX)

Brand op de werkvloer is een zeer zorgwekkend onderwerp, dat voortdurend actueel is. Op het vlak van brand is er een overvloed aan wetgeving [[Koninklijk besluit van 28 maart 2014 betreffende brandpreventie op het werk; artikel 52 van de RGPT betreffende de verplichtingen van werkgevers en de organisatie van brandbestrijding op de werkplaats (grotendeels gewijzigd door het koninklijk besluit van 28 maart 2014 betreffende brandpreventie op de arbeidsplaatsen); koninklijke besluiten, met name betreffende de bouw van gebouwen (Koninklijk besluit van 7 juli 1994 en zijn wijzigingen); normen vereist door brandweerkorpsen; de vereisten van bepaalde gebouwen die specifiek zijn voor bepaalde activiteiten (woningen, hotels, enz.); de wet van 4 augustus 1996 en het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers tijdens de uitvoering van hun werk; het algemeen reglement van de elektrische installaties (RGIE), enz.]], en verzekeringsmaatschappijen[[ Om een adequate bescherming te verkrijgen bij brand (en diefstal) is het raadzaam om een inventarisatie van de goederen van de Vereniging ; Het wordt ook ten zeerste aangeraden om facturen, foto's of een video-opname mee te sturen. Ook kwitanties, garantiebewijzen en handleidingen kunnen als ondersteunende documenten worden gebruikt.]] kunnen specifieke eisen stellen aan de verzekeringspolis, voornamelijk met betrekking tot de certificering (BOSEC) van detectieapparatuur en de installatie ervan. Pdf-versie Bestand 9.4 Elke vereniging kan worden ingeschakeld om een brand te bestrijden. Daarom is het noodzakelijk om aan de normen te voldoen en preventieve maatregelen te nemen, ook gericht op het beperken van branduitbreiding, door snel en effectief in te grijpen. Bovendien moeten we in onze sectoren rekening houden met het bijkomende risico: de aanwezigheid van begunstigden, vaak afhankelijk van de ter plaatse aanwezige arbeiders. Het is daarom belangrijk om de minimale kenmerken van een brand te kennen, om deze beter te voorkomen en adequaat te reageren. Elk gebouw of constructie is kwetsbaar voor brand. De top vijf redenen voor ernstige branden met slachtoffers zijn:
  • te late ontdekking van het ontstaan van de brand;
  • een onbruikbare vluchtroute (bijvoorbeeld door te dichte rook);
  • onvoldoende kennis van nooduitgangen door gebruikers;
  • onvoldoende nooduitgangen (aantal, grootte, ontwerp);
  • gesloten of geblokkeerde (nood)uitgangen [[http://fr.prevent.be/net/net01.nsf/p/047D1A3766BAB491C1256BC000789AED]].
De gevolgen van een brand kunnen menselijk en/of materieel zijn. De eerste doodsoorzaak tijdens branden is te wijten aan rook. Ze kunnen verstikken, bedwelmen, verbranden; maar bemoeilijken door hun ondoorzichtigheid ook de evacuatie van de bewoners en het ingrijpen van de hulpdiensten. Om een brand (verbranding) te laten plaatsvinden, moeten er drie elementen aanwezig zijn: een brandstof, een oxidatiemiddel en een ontstekingsbron. Zo noemen we "de driehoek van vuur". fiche_9.4a.png Deze drie elementen zijn vaak aanwezig in gebouwen of panden. De brandstof is het brandbare materiaal. Het kan in vaste, vloeibare of gasvormige toestand zijn. Voorbeelden: hout, papier, benzine, alcohol, gas, wasgoed, stof in timmerwerk of wasgoed, enz.). De oxidator is een materiaal dat, in aanwezigheid van een brandstof, de eigenschap heeft verbranding mogelijk te maken. Voorbeelden: zuurstof, omgevingslucht (bestaande uit 21 % zuurstof en stikstof), peroxiden. Hoe hoger de zuurstofconcentratie, hoe sneller de reactie. De ontstekingsbron komt overeen met de energie die nodig is om de verbranding op gang te brengen. Het kan zijn van:
  • thermisch: hete oppervlakken (bijv. kookplaten), verwarmingstoestellen, open vuur, heet werk (zoals toortslassen);
  • elektrisch: vonken, oververhitting door ouderdom of elektrische overbelasting, valse contacten van blootliggende kabels;
  • elektrostatisch (vonkontlading);
  • mechanisch: vonken, verwarming;
  • klimaat: bliksem, zon;
  • chemisch: exotherme reacties, zelfverhitting, op hol geslagen reacties;
  • bacteriologisch: bacteriële fermentatie kan het medium opwarmen en in omstandigheden brengen om zelfverhitting te initiëren, bijvoorbeeld wanneer het voer te groen wordt aangevoerd;
  • de sigaretten.
Bij verbranding ontstaat warmte (exotherme reactie); vuur onderhoudt en verhoogt de activeringsenergie. Als brandstof en oxidatiemiddel in voldoende hoeveelheden beschikbaar zijn, zal het vuur zich exponentieel verspreiden. In sommige gevallen verspreidt de ontsteking zich onmiddellijk en produceert een ontploffing: het is een zeer snelle en zeer levendige verbranding die resulteert in een ontploffing, bijvoorbeeld als de brandstof in gasvorm, in aerosolen of in de vorm van stof is; maar ook als deze is afgesloten (tanks, graansilo's, niet of slecht geventileerde opslagruimte). Een explosieve atmosfeer (Atex) is "een mengsel van lucht en brandbare stoffen (gassen, dampen, nevels of stof) onder atmosferische omstandigheden[[Referentie]]". De Atex-regelgeving is vervat in twee Europese richtlijnen[[De sociale richtlijn 99/92/EG (of Atex 100A), omgezet in koninklijk besluit van 26 maart 2003 betreffende het welzijn van de werknemers die kunnen worden blootgesteld aan de risico's van de explosieven in de atmosfeer (MB van 5 mei 2003, ed. 2), en de economische richtlijn 94/9/EG (of Atex 137) omgezet in KB van 22 juni 1999 betreffende het op de markt brengen van apparaten en beveiligingssystemen bestemd om te worden gebruikt in potentieel explosieve atmosferen (MB 25.9.1999).]]. Ze geven aan dat de werkgever de explosierisico's binnen zijn vereniging moet beoordelen en preventieve maatregelen moet nemen om deze te vermijden: door het ontstaan van explosieve atmosferen te voorkomen of, indien dit niet mogelijk is, door het vermijden van het ontsteken van explosieve atmosferen; en als de explosie plaatsvindt, de gevolgen ervan verzachten. Een beoordeling van het explosiegevaar is noodzakelijk om alle plaatsen te identificeren waar explosieve atmosferen kunnen ontstaan. Alle informatie over explosieve atmosferen en preventieve maatregelen moet worden gevonden in een "explosiebeveiligingsdocument". De preventieve maatregelen ter voorkoming van brand moeten het mogelijk maken de gevaren weg te nemen of de risico's verbonden aan de aanwezigheid van brandbare of brandbare materialen en ontstekingsbronnen te verminderen. Dit bestaat uit de scheiding van de elementen van de vuurdriehoek:
  • tijdens de bouw en inrichting van het gebouw;
  • op organisatieniveau van de vereniging. Voorbeelden: keuze van opslag- en verpakkingsruimten voor licht ontvlambare materialen; scheiding tussen de keuken en de voorraden brandbaar materiaal; beheer van oud papier en archieven op een veilige plaats; Niet roken ; scheiding van gas- en elektriciteitsleidingen; periodieke keuringen van brandbeveiligingsmiddelen, verwarmings- en elektriciteitsinstallaties; enz (zie BOBET, bladen 9.3 en 8.2.1).
Ten slotte is iedereen verantwoordelijk voor de veiligheid en moet hij alert blijven op de werkomgeving. Dit betekent bijvoorbeeld: dat huishoudelijke apparaten worden uitgeschakeld na gebruik (percolator, oven, flessenwarmer etc.) of aan het eind van de dag (bijv. elektrische slingers aan de kerstboom); risicovolle situaties te melden; instructies opvolgen, enz. Er moeten preventieve maatregelen en voorzieningen worden getroffen zodat elke bewoner onmiddellijk de volgende maatregelen kan nemen:
  1. Om te waarschuwen.
  2. Begin met blussen (indien mogelijk).
  3. Evacueer (indien nodig).
[*Risico analyse*] Strikte scheiding van de branddriehoekelementen is niet altijd mogelijk. Om passende preventiemaatregelen te nemen, moet de werkgever een risicoanalyse uitvoeren met betrekking tot het risico op brand. Hierbij wordt rekening gehouden met de volgende risicofactoren: de waarschijnlijkheid van de gelijktijdige aanwezigheid van de samenstellende elementen van de branddriehoek; arbeidsmiddelen; de gebruikte stoffen; de processen en hun mogelijke interacties; de aard van de werkzaamheden; de grootte van de vereniging en het maximaal aantal personen dat in het pand aanwezig kan zijn; de specifieke risico's eigen aan bepaalde aanwezige groepen mensen; de aanwezigheid van meerdere instellingen op dezelfde plaats; en ten slotte werk dat wordt uitgevoerd door externe bedrijven. Op basis van deze risicoanalyse dient de werkgever de nodige materiële en organisatorische preventiemaatregelen te nemen gericht op – in volgorde – vijf doelstellingen (KB van 28 maart 2014):
  1. Voorkom brand.
  2. Zorgen voor de veiligheid en indien nodig snelle evacuatie van werknemers en alle personen die op de werkplek aanwezig zijn, en zorg voor een snelle en veilige evacuatie.
  3. Bestrijd snel en effectief elke uitbraak van brand om verspreiding te voorkomen, alarmeer en luid alarm.
  4. Beperk de schadelijke effecten van een brand.
  5. De tussenkomst van de hulpdiensten vergemakkelijken.
De resultaten van deze risicoanalyse en de preventieve maatregelen worden opgenomen in een document dat voor advies wordt voorgelegd aan het CPPT. Bij het ontwikkelen van het brandpreventiebeleid kan de vereniging ook een beroep doen op de brandweer (de brandweer). Dit kan ook worden gebruikt tijdens ontruimingsoefeningen en personeelstrainingen. Bij de evaluatie van het dynamisch risicobeheersingssysteem zal de werkgever rekening houden met de resultaten van de ontruimingsoefeningen en de opgedane ervaring. [*brandweer dienst*] De praktische organisatie van brandpreventie en brandbestrijding in een vereniging vereist onder andere: a opleiding serieus personeel en de organisatie van een gevechtsdienst. De werkgever – ongeacht het aantal werknemers dat hij in dienst heeft – moet een interne gevechtsdienst organiseren tegen brand (en preventie). Deze dienst moet de volgende elementen waarborgen: dat de melding wordt gedaan en dat het door een aangewezen persoon ontvangen alarmsignaal op adequate wijze wordt afgehandeld; de taken uitvoeren die nodig zijn om elke uitbraak van brand te bestrijden in optimale veiligheidsomstandigheden; mensen beveiligen terwijl ze op hulp wachten; de uitvoering van de vooraf door de werkgever vastgestelde maatregelen om de hulpdiensten toegang te geven tot de vereniging; snelle begeleiding van de hulpdiensten naar de plaats van de ramp; samenwerking bij risicoanalyse en toepassing van noodprocedures; melding van situaties die evacuatie kunnen belemmeren of brand kunnen veroorzaken. Het is de werkgever die – op basis van de risicoanalyse – bepaalt: het aantal werknemers waaruit de dienst bestaat; de vereiste vaardigheden en de vereiste specifieke opleiding (rekening houdend met de vastgestelde minimumvereisten); de verdeling van werknemers over alle werkplekken; de modaliteiten voor de uitvoering van de taken. Voor de samenstelling en werking van de brandweer moet het advies worden ingewonnen van de bevoegde preventieadviseur, van het CPPT en in voorkomend geval van de bevoegde openbare brandweer. Deze elementen zullen worden bijgehouden in het veiligheidsregister (cf. BOBET, fiches 8.3 en 8.3.1). De ledenlijst van deze interne brandweerdienst wordt in de inrichting getoond. De leden van dit interventieteam worden steeds uit het personeel (en ter plaatse) gekozen. In het geval dat het gebouw door meerdere verenigingen wordt gedeeld, moet de opvolging van de procedures gezamenlijk worden uitgevoerd. De effectiviteit van de interventie wordt met name bepaald door de tijd die verstrijkt tussen de ontdekking van de brand en de interventie. Daarom zal het team dat verantwoordelijk is voor de interventie een periodieke training moeten volgen, zodat de efficiëntie altijd maximaal is. [*De vuurvergunning*] Wanneer werkzaamheden worden uitgevoerd door externe bedrijven, dient de werkgever van de vereniging die de werkzaamheden aanvraagt de relevante informatie aan de aannemers te verstrekken. Zie wet 4 augustus 1996 (BE), hoofdstuk IV, afdeling I, art. 9) om de risico's verbonden aan co-activiteit te voorkomen (zie BOBET, bestand 11.1). Deze informatie betreft:
  • de risico's die voortvloeien uit: de inrichting van het pand; daar opgeslagen of verwerkte materialen; nabijheid van gevaarlijke installaties; werkzaamheden in de directe omgeving van de uit te voeren werkzaamheden;
  • preventieve maatregelen genomen;
  • nuttige informatie voor een goed begrip van de preventieve maatregelen (de werkgever zorgt ervoor dat de aannemers de informatie begrijpen die aan hen is gegeven).
De aannemers of onderaannemers bezorgen de werkgever informatie met betrekking tot de brandrisico's eigen aan de uit te voeren werken. Indien de werkgever meent dat dit werk een bijkomende risicofactor vormt, stelt hij de uitvoering van het werk afhankelijk van zijn voorafgaande toestemming. Deze machtiging wordt opgenomen in een document (de vuurvergunning) dat met name bevat:
  • de plaats waar de werkzaamheden worden verricht, de aard van de werkzaamheden, de risicoanalyse en de te nemen preventiemaatregelen;
  • aanvullende preventieve maatregelen.
De vuurvergunning is ook verplicht om de risico's van brand of ontploffing van open vuur, open vuur of hotpointwerk (lassen, snijden, enz.) te voorkomen. Al dit "hotspotwerk" genereert vonken en projecties van gloeiend heet metaal, en de oorzaak van vele branden. De vuurvergunning moet worden ondertekend door de werkgever, zijn CP-bevoegde, de aannemer of de onderaannemer. Het is nu verplicht voor alle werkgevers, niet alleen voor hotspotwerk, maar ook wanneer er werk wordt verricht door derden. [*Het dossier met betrekking tot brandpreventie*] De werkgever moet een dossier bijhouden genaamd "brandpreventiedossier", om op te nemen in het intern noodplan (zie BOBET, fiches 4.5 en 4.5.1). Dit bestand bevat:
  • het document met de resultaten van de brandrisicoanalyse en de preventiemaatregelen;
  • het document waarin de organisatie van de brandweer wordt beschreven;
  • de procedures met betrekking tot: de aan de brandweer toevertrouwde taken;
  • de evacuatie van mensen; ontruimingsoefeningen; het gebruik van brandbeveiligingsmiddelen; voorlichting en opleiding van werknemers;
  • het ontruimingsplan;
  • observaties tijdens ontruimingsoefeningen;
  • een lijst met beschikbare brandbeveiligingsmiddelen op de werkplek en hun locatie op een kaart;
  • de data van keuringen en onderhoud van brandbeveiligingsmiddelen, gas-, verwarmings- en airconditioninginstallaties en elektrische installaties; evenals de bevindingen tijdens deze controles;
  • de lijst van mogelijke individuele vrijstellingen toegekend aan de werkgever op grond van artikel 52 van het Algemeen Reglement ter bescherming van de arbeid;
  • meningen gegeven door:
    • de bevoegde preventieadviseur (en desgevallend door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer;
    • CPPT;
    • de openbare hulpdienst.
  • de informatie die eventueel is doorgegeven op vraag van de openbare hulpdienst, in het bijzonder voor de opmaak van het nood- en interventieplan (cf. BOBET, Blad 4.5 ERAP).
Dit bestand is bijgewerkt. Het wordt ter beschikking gesteld van de CPPT, ambtenaren belast met toezicht en openbare hulpdiensten. de interventie bestand is bedoeld om een snelle interventie van brandweerlieden te vergemakkelijken, aan wie het bij de ingang van het gebouw moet worden overhandigd. Het omvat de elementen van het dossier met betrekking tot brandpreventie, de plaats van de elektrische installaties, de plaats en werking van de afsluiters van de gebruikte vloeistoffen, de plaats en werking van de ventilatiesystemen, de plaats van de centrale branddetectie. [*Bestrijd snel en effectief elke uitbraak van brand*] De werkgever moet de werknemers de nodige informatie geven over: brandrisico's; waarschuwings- en alarmsignalen; preventiemaatregelen; de maatregelen die moeten worden genomen in geval van brand en tijdens evacuatie (om ervoor te zorgen dat de veiligheidsprocedures door alle aanwezigen worden nageleefd). De werknemer moet deze informatie uiterlijk op de dag van zijn indiensttreding ontvangen (cf. BOBET, Blad 4.3.1). Daarnaast krijgen werknemers trainingen om iedereen in staat te stellen gedrag aan te nemen dat brand voorkomt; correct te reageren bij ontdekking van brand of bij aanwezigheid van rook; alarm slaan; waarschuwings- en alarmsignalen begrijpen; de instructies met betrekking tot de evacuatie opvolgen en correct toepassen (zodat deze evacuatie zonder paniek en zonder gevaar kan gebeuren, en zonder het werk van de leden van de brandweer te hinderen). De opleiding omvat met name ontruimingsoefeningen die minstens één keer per jaar worden georganiseerd (cf. BOBET, Blad 9.4.3). Afhankelijk van het gebouw en de risicoanalyse voert elke vereniging een noodprocedure uit die is aangepast aan de specifieke kenmerken van elk geval. In elke organisatie moet de ontdekking van een brand kunnen worden gecommuniceerd naar specifieke personen van de brandweer, die te allen tijde beschikbaar zijn om de nodige maatregelen te nemen. Hiertoe dient de werkgever alarmmiddelen aan te brengen[[De alarmering is het doorgeven van de ontdekking van een brand aan personen die deel uitmaken van het personeel van de werkgever en die hiertoe specifiek zijn aangewezen (de bestrijdingsdienst). Het kan verschillende vormen aannemen: directe informatie (persoonlijk of telefonisch); door een drukknop van een alarmeringsnetwerk te activeren; middels een automatisch branddetectiesysteem; enz De alarmering stelt een brandweerman dus in staat om naar de plaats van de ramp te gaan om de nodige maatregelen te nemen.]] en een alarmsysteem [[ Het alarm is de informatie voor alle bewoners om het pand te evacueren. Dit is een gemakkelijk herkenbaar continu geluidssignaal dat door het hele gebouw hoorbaar moet zijn; het kan worden aangevuld met een lichtsignaal, informatie die op computers verschijnt of andere. ]] alle inzittenden waarschuwen dat ze moeten evacueren (waarschuwing). Veiligheidsinstructies, in voldoende aantal op zichtbare en goed bereikbare plaatsen aangebracht, informeren het personeel over het te volgen gedrag bij brand, onder andere met betrekking tot:
  1. Alarmeren van directie en brandweer.
  2. Melding[[Melding is de melding aan de brandweer van de ontdekking of detectie van een brand. Het wordt gegeven in alle gevallen van het ontstaan van een brand.]] aan de bevoegde brandweer.
  3. De te nemen stappen om alarm te slaan.
  4. De te nemen maatregelen om de veiligheid of evacuatie van personen te waarborgen.
  5. De inzet van brandbestrijdingsmiddelen, aanwezig in de inrichting.
  6. De maatregelen die moeten worden getroffen om de tussenkomst van de bevoegde brandweer te vergemakkelijken.
De werkgever neemt de nodige maatregelen zodat bij brand de werknemers en andere in het gebouw aanwezige personen de werkplaats snel kunnen evacueren naar een veilige plaats[[Plaats gelegen buiten het gebouw; of, in voorkomend geval, het deel van het gebouw dat zich buiten het compartiment bevindt waar de brand zich ontwikkelt en van waaruit het mogelijk is het gebouw te verlaten zonder dit compartiment te moeten passeren.]], onder optimale veiligheidsomstandigheden. Anderzijds de bewegwijzering van beschermingsmiddelen en vluchtroutes, evenals de weergave van veiligheidsinstructies en het evacuatieplan – weergegeven bij de ingang van het gebouw en per verdieping en beschikbaar in het intern noodplan (cf. BOBET, blad 4.5.1) – zal op een snelle en begrijpelijke manier de aandacht trekken. fiche_9.4b.png fiche_9.4c.pngDirectie en lijnmanagement, evenals alle werknemers, moeten ervoor zorgen dat vluchtroutes begaanbaar en vrij zijn. Evacuatieroutes en nooduitgangen dienen zo direct mogelijk naar een veilige plek te leiden. Ze moeten vrij zijn en mogen daarom niet door voorwerpen worden belemmerd, zodat ze te allen tijde ongehinderd kunnen worden gebruikt. De vluchtroutes leiden naar de verzamelpunt, die voldoende ruimte moet hebben om de evacués te verzamelen, en zich op voldoende afstand van het beschadigde gebouw moet bevinden zodat het optreden van de brandweerlieden niet wordt verstoord. De brandbeveiligingsapparatuur het mogelijk maken om een brand te detecteren, te melden en te blussen, maar ook om de schadelijke gevolgen ervan te beperken en het ingrijpen van de openbare hulpdiensten te vergemakkelijken. Voorbeelden van apparatuur: het branddetectiesysteem; brandwerende deuren; brandbestrijdingsmiddelen: sprinkler (automatische waterbluskop), brandblusser, versterkte brandkleppen (RIA, voorheen axiale invoerslanghaspels genoemd), blusdeken; middelen voor het detecteren en onderdrukken van explosies, enz. De werkgever moet zorgen voor voldoende en aan de omstandigheden aangepast materiaal om de brand te bestrijden. Gebouwen moeten zijn uitgerust met eerstehulpblusmiddelen, waarvan de aard, het aantal en de plaats zo mogelijk worden vastgesteld na overleg met de bevoegde brandweer. Brandbeveiligingsmiddelen moeten jaarlijks worden gecontroleerd en door middel van onderhoud in goede staat worden gehouden (zie BOBET, opname 8.2.1) uitgevoerd door een gespecialiseerde en geaccrediteerde organisatie voor het type apparatuur [[De gas-, verwarmings-, airconditioning- en elektrische installaties moeten ook in goede staat worden onderhouden en periodiek worden gecontroleerd.]] . De data van controles en interviews - evenals de daaruit voortvloeiende bevindingen - moeten worden bewaard en beschikbaar worden gesteld aan het CPPT en de functionarissen die verantwoordelijk zijn voor het toezicht. Het is om ervoor te zorgen dat de brandpreventieprocedure werkt die verplicht moet worden uitgevoerd, minimaal één keer per jaar een ontruimingsoefening gebouwen (vgl. BOBET, Blad 9.4.3). De evacuatie bestaat uit het bevelen van de bewoners om zich naar de verzamelplaats (veiligheidszone) te begeven. Als er geen ontruimingsoefening wordt georganiseerd, komt de aansprakelijkheid van de werkgever in het geding. Om het optreden van de hulpdiensten te vergemakkelijken en met het oog op de voorbereiding van brandoefeningen, is het vaak aan te raden om – ook al vereist de wet dit niet – contact op te nemen met de bevoegde brandweer om oplossingen te vinden betreffende:
  • de keuze van verzamelplaatsen en de veiligheid van routes om daar te komen;
  • de toegankelijkheid van het terrein te allen tijde voor voertuigen van hulpdiensten. Er moeten voldoende parkeerplaatsen voorzien worden in de onmiddellijke nabijheid van de voorzieningen, zodat de verschillende voertuigen van de hulpdiensten (brandweer, politie, ambulance, enz.) vlot kunnen parkeren. Voeg eventueel een toegangsplan toe;
  • de toegankelijkheid van bepaalde vleugels met ladders;
  • opvang en begeleiding van brandweerlieden in gebouwen;
  • het actieplan van de brandweer;
  • inzage in het dossier brandpreventie door brandweerlieden.
Om alle technische, organisatorische en gedragsmaatregelen zo effectief mogelijk te laten zijn op het gebied van brandveiligheid, lijkt het daarom essentieel om vanaf het ontwerp, de herstructurering en ook de ingebruikname van de gebouwen rekening te houden met de uitgevoerde activiteiten binnen even gebouwen. Om dit doel te bereiken is een goede perceptie hiervan noodzakelijk; preventie moet daarom worden uitgevoerd in overleg met de gebruikers, rekening houdend met hun behoeften.

Referenties

Bijgevoegde documenten

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en blijf op de hoogte van ons nieuws