Brandpreventie

Dit boekje en de twee bijbehorende video's zijn bedoeld om het bewustzijn te vergroten en preventieadviseurs, werknemers en werkgevers te informeren over brandrisico's. De pdf-versie van het Fire-boekje.

Alle vuur alle vlammen van ABBET wij Vimeo.

De vuurdriehoek van ABBET wij Vimeo.

[*Inhoud*] 1. Inleiding 2. Het vuur 3. Voorkom branden 4. Bestrijd een brand snel en effectief 5. Evacuatie 6. Dossier met betrekking tot brandpreventie 7. Afsluiten 8. Referenties Bedankt [*

1. INLEIDING

*] Brand op de werkvloer is een zeer verontrustend en voortdurend actueel onderwerp. Deze tool biedt de basisinformatie om dit risico te voorkomen; het pretendeert niet volledig te zijn en moet worden aangepast aan de specifieke kenmerken van elk geval. Ze wil het belang van het brandrisico (dat deel uitmaakt van de globale aanpak van risicobeoordeling en preventie) benadrukken en deze materie beter begrijpen. [*Op het gebied van brand is de wetgeving overvloedig. Dit zijn de belangrijkste elementen:*]
  • het koninklijk besluit van 28 maart 2014 betreffende de brandpreventie op het werk;
  • artikel 52 van de RGPT betreffende de verplichtingen van werkgevers en de organisatie van de brandbestrijding op de werkvloer (grotendeels gewijzigd door het koninklijk besluit van 28 maart 2014 betreffende de brandpreventie op de arbeidsplaatsen);
  • koninklijke besluiten, met name betreffende de bouw van gebouwen (Koninklijk besluit van 7 juli 1994 en de wijzigingen daarvan);
  • normen[[Bijvoorbeeld: de NBN S21-100-norm ("Ontwerp van automatische branddetectie-installaties met behulp van puntdetectoren") die gedetailleerde vereisten bevat met betrekking tot de locatie en het aantal branddetectoren, het type apparatuur dat wordt gebruikt, enz.]] vereist door de brandweer;
  • de eisen van bepaalde gebouwen die specifiek zijn voor bepaalde activiteiten (woningen, hotels, enz.);
  • de wet van 4 augustus 1996 en het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid van het welzijn van de werknemers tijdens de uitvoering van hun werk;
  • de algemene voorschriften voor elektrische installaties (RGIE), enz.
Daarnaast zijn verzekeringsmaatschappijen [[Om een adequate bescherming te verkrijgen bij brand (en diefstal) is het raadzaam om een inventaris op te maken van het vermogen van de vereniging; het wordt ook sterk aangeraden om het te vergezellen van facturen, foto's of een video-opname. Ook kwitanties, garanties en handleidingen kunnen als bewijsstukken worden gebruikt.]] kunnen in de verzekeringspolis bijzondere eisen stellen. Elke vereniging kan worden ingeschakeld om een brand te bestrijden. Daarom is het noodzakelijk om normen na te leven en preventieve maatregelen te nemen, ook gericht op het beperken van branduitbreiding, door snel en effectief in te grijpen. Daarnaast moet er in onze sectoren rekening gehouden worden met een bijkomend risico: de aanwezigheid van begunstigden, vaak afhankelijk van de aanwezige arbeiders. Het is daarom belangrijk om de minimale kenmerken van een brand te kennen om deze beter te kunnen voorkomen en adequaat te kunnen reageren. [*

2. BRAND

*] Elk gebouw of constructie is kwetsbaar voor brand. De vijf belangrijkste oorzaken van ernstige branden met slachtoffers zijn:
  • te late ontdekking van het ontstaan van de brand;
  • een onbruikbare vluchtroute door de aanwezigheid van rook of obstakels;
  • onvoldoende kennis van nooduitgangen door gebruikers;
  • onvoldoende nooduitgangen (aantal, grootte, ontwerp);
  • gesloten of geblokkeerde (nood)uitgangen [[http://fr.prevent.be/net/net01.nsf/p/047D1A3766BAB491C1256BC000789AED]].
De gevolgen van een brand kunnen menselijk en/of materieel zijn. De eerste doodsoorzaak bij branden is rook. Ze kunnen verstikken, bedwelmen, verbranden; maar bemoeilijken door hun ondoorzichtigheid ook de evacuatie van de bewoners en de tussenkomst van de hulpdiensten. Om een brand (verbranding) te laten plaatsvinden, moeten drie elementen aanwezig zijn: een brandstof, een oxidatiemiddel en een ontstekingsbron. Dit wordt "de driehoek van vuur" genoemd. i2.png [* Deze drie elementen zijn vaak aanwezig in gebouwen of panden: *] [*DE BRANDSTOF*] is het brandbare materiaal. Het kan in vaste, vloeibare of gasvormige toestand zijn. Voorbeelden: hout, papier, benzine, alcohol, gas, wasgoed, stof in timmerwerk of wasgoed, enz. [*DE OXIDATOR*] is een materiaal dat, in aanwezigheid van een brandstof, de eigenschap heeft verbranding mogelijk te maken. Voorbeelden: zuurstof, omgevingslucht (samengesteld uit 21 % zuurstof en stikstof), peroxiden. Hoe hoger de zuurstofconcentratie, hoe sneller de reactie. [*DE BRON VAN ONTSTEKING*] komt overeen met de energie die nodig is om de verbranding te starten. Het kan origineel zijn:
  • thermisch: hete oppervlakken (bijv. kookplaten), verwarmingstoestellen, open vuur, heet werk (zoals toortslassen);
  • elektrisch: vonken, oververhitting door ouderdom of elektrische overbelasting, valse contacten van blootliggende kabels;
  • elektrostatisch (vonkontlading);
  • mechanisch: vonken, verwarming;
  • klimatologisch: bliksem, zon;
  • chemisch: exotherme reacties, zelfverhitting, op hol geslagen reacties;
  • bacteriologisch: bacteriële fermentatie kan het medium opwarmen en in omstandigheden plaatsen om zelfverhitting te starten, bijvoorbeeld wanneer het voer te groen wordt binnengebracht;
  • de sigaretten.
Verbranding genereert warmte (exotherme reactie); vuur ondersteunt en verhoogt de activeringsenergie. Als brandstof en oxidatiemiddel in voldoende hoeveelheden beschikbaar zijn, kan er brand ontstaan. Het vlampunt is de laagste temperatuur waarbij een brandbaar lichaam kan ontbranden onder invloed van een energiebron. Zelfontbranding temperatuur is de temperatuur waarboven het materiaal spontaan ontbrandt.
brandstoffen Vlampunt Zelfontbranding temperatuur
Methanol 9°C 464°C
Aceton – 18°C 535°C
Terpentijn 35°C 220°C
Bakolie en vet 140 tot 260°C 340 tot 360°C
In sommige gevallen breidt de ontsteking zich onmiddellijk uit en veroorzaakt een explosie: het is een zeer snelle en zeer levendige verbranding die resulteert in een deflagratie, bijvoorbeeld als de brandstof in gasvorm, in aerosolen of in de vorm van stof is; maar ook als deze is afgesloten (tanks, graansilo's, ongeventileerde of slecht geventileerde opslagruimte). Een explosieve atmosfeer (Atex) is “een mengsel van lucht en brandbare stoffen (gas, dampen, nevels of stof) onder atmosferische omstandigheden[[http://www.emploi.belgique.be/detailA_Z.aspx?id= 1264]] ”. De Atex-regelgeving is opgenomen in twee Europese richtlijnen [[De sociale richtlijn 99/92/EG (of Atex 100A), omgezet in Koninklijk Besluit van 26 maart 2003 betreffende het welzijn van werknemers die kunnen worden blootgesteld aan de risico's van de atmosferen explosieven (MB van 5 mei 2003, ed. 2), en economische richtlijn 94/9/EG (of Atex 137) omgezet in KB van 22 juni 1999 betreffende het op de markt brengen van apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik in mogelijk explosieve atmosferen (MB 25.9.1999).]]. Ze geven aan dat de werkgever de explosierisico's binnen zijn vereniging moet inschatten en preventieve maatregelen moet nemen om deze te vermijden:
  • voorkomen van de vorming van explosieve atmosferen. Of, als dat niet mogelijk is:
  • vermijd ontsteking van explosieve atmosferen;
  • als de explosie plaatsvindt, verzacht dan de effecten ervan.
Het blussen of matigen van een brand bestaat dus uit het ingrijpen op één of meer van de drie onderdelen van de branddriehoek. Mogelijke interventies afhankelijk van het type brand:
  • het afsluiten van de gastoevoer naar het fornuis verwijdert de brandstof, het te verbranden materiaal (en daarom stopt in dit geval de verbranding);
  • verwijder het oxidatiemiddel en creëer zo een depressie, waardoor de hoeveelheid zuurstof voldoende wordt verminderd om de vlam uit te laten gaan. Zo kan een brand geblust worden met kooldioxide (CO2-blussers), een blusdeken of zand.
  • water op een vuur gieten om de ontstekingsenergie te verminderen door af te koelen. De energie wordt geabsorbeerd door het water en niet door de brandstof.
De moeilijkheid, tijdens een interventie op het vuur, ligt in de keuze van het element waarop we zullen handelen om zo effectief mogelijk te zijn. Het is bijvoorbeeld essentieel om nooit water op een friteuse in brand te gooien, omdat dit een heftige exotherme reactie zal veroorzaken; het is echter raadzaam om de vlammen te doven met een vochtige doek (na de stekker uit het stopcontact te hebben gehaald). Daarom moeten preventieve maatregelen en voorzieningen worden getroffen zodat elke bewoner onmiddellijk de volgende maatregelen kan nemen: [*1.*] Om te waarschuwen. [*2.*] Begin met blussen (indien mogelijk). [*3.*] Evacueer (indien nodig). [*

3. VOORKOM BRANDEN

*] De preventieve maatregelen ter voorkoming van brand moeten het mogelijk maken de gevaren uit te sluiten of de risico's verbonden aan de aanwezigheid van brandbare of brandbare materialen en ontstekingsbronnen te verminderen. Het bestaat uit de scheiding van de elementen van de driehoek van vuur:
  • tijdens de bouw en inrichting van het gebouw;
  • op organisatieniveau van de vereniging. Voorbeelden: keuze van opslag- en verpakkingsruimten voor licht ontvlambare materialen; scheiding tussen de keuken en de voorraden brandbaar materiaal; beheer van oud papier en archieven op een veilige plaats; Niet roken; scheiding van gas- en elektriciteitsleidingen; periodieke controles van brandbeveiligingsapparatuur en van verwarmings- en elektriciteitsinstallaties; enz (zie BOBET, bladen 9.3 en 8.2.1).
Tot slot is iedereen verantwoordelijk voor veiligheid en moet hij alert blijven op de werkomgeving. Dat wil zeggen, zorg bijvoorbeeld voor: zet huishoudelijke apparaten uit na gebruik (percolator, oven, flessenwarmer, enz.) of aan het einde van de dag (bijv. elektrische slingers aan de kerstboom) ; om risicovolle situaties te melden; volg de instructies enz. [*3.1 RISICOANALYSE*] Strikte scheiding van de branddriehoekelementen is niet altijd mogelijk. Om passende preventiemaatregelen te nemen, moet de werkgever een risicoanalyse uitvoeren met betrekking tot het brandrisico. Om dit te doen, houdt het rekening met de volgende risicofactoren: de waarschijnlijkheid van de gelijktijdige aanwezigheid van de samenstellende elementen van de branddriehoek; werk apparatuur; de gebruikte stoffen; de processen en hun mogelijke interacties; de aard van de werkzaamheden; de grootte van de vereniging en het maximaal aantal personen dat op het terrein aanwezig mag zijn; de specifieke risico's die eigen zijn aan bepaalde aanwezige groepen mensen; de aanwezigheid van meerdere instellingen op dezelfde plaats; en tot slot werkzaamheden uitgevoerd door externe bedrijven. Op basis van deze risicoanalyse moet de werkgever de nodige materiële en organisatorische preventieve maatregelen nemen die in de volgende volgorde vijf doelstellingen nastreven (KB van 28 maart 2014):
  1. Voorkom brand.
  2. Zorgen voor de veiligheid en zo nodig voor een snelle en veilige evacuatie van werknemers en alle aanwezige personen.
  3. Bestrijd snel en effectief elke uitbraak van brand om verspreiding te voorkomen, alarmeer en luid alarm.
  4. Beperk de schadelijke effecten van een brand.
  5. De tussenkomst van de hulpdiensten vergemakkelijken.
De resultaten van deze risicoanalyse en de preventieve maatregelen worden opgenomen in een document dat voor advies aan het CPPT wordt voorgelegd. Bij het ontwikkelen van het brandpreventiebeleid kan de vereniging ook een beroep doen op de brandweer (de brandweer). Dit kan ook worden gebruikt tijdens ontruimingsoefeningen en personeelstrainingen. Bij de evaluatie van het dynamisch risicobeheersingssysteem zal de werkgever rekening houden met de resultaten van de ontruimingsoefeningen en de opgedane ervaring. [*3.2 COCOF-VEREISTEN*] Als onderdeel van een eventuele goedkeuring vraagt COCOF non-profitorganisaties om de inspectiedienst een bezoekrapport van de Brandweer- en Spoedeisende Hulp (Siamu) te bezorgen. Dit om de naleving te verzekeren van de normen vastgelegd in de koninklijke besluiten van 6 november 1979, 10 oktober 2012 en 28 maart 2014 (in het reglement welzijn op het werk en in artikel 52 van de RGPT). enerzijds het koninklijk besluit van 9 maart 2014 (BS van 10 april 2014) tot bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis (MRS); en uitvoeringsbesluit nr. 2006/554 van 21 september 2006 (BS van 20 november 2006) met betrekking tot de erkenning en subsidies van dagcentra en opvangcentra daarentegen voorzien in hun teksten dat de nodige maatregelen moeten worden genomen om brand te voorkomen en te bestrijden, alsmede de evacuatie van de inzittenden bij calamiteiten te verzekeren. Het uitvoeringsbesluit van 2 april 2009 (BS van 14 juli 2009) betreffende rusthuizen voor bejaarden (MRPA) bepaalt dat de directie van de inrichting alle nuttige maatregelen neemt om de bewoners te beschermen tegen brand en paniek. In bijlage 3A wordt verder gespecificeerd dat er verschillende technische controles moeten worden uitgevoerd en dat de rapporten van deze controles aan de administratie moeten worden bezorgd. Bij deze controles wordt gekeken naar:
  • met betrekking tot preventie voor elektrische installaties: hoog-, midden- en laagspanningen en veiligheidsverlichting;
  • met betrekking tot brandbestrijdingsmiddelen: de detectie-eenheid; alarm- en waarschuwingsapparaten; brandblussers en brandkranen (muurhaspels); gas installatie; afdichting; onderhoud centrale verwarming; de liften.
Daarnaast wordt in deze bijlage 3A vermeld dat minimaal 50 TP2T medewerkers een opleiding op het gebied van veiligheid moeten hebben gevolgd, gegeven door een gekwalificeerde organisatie. De keuringsdienst zorgt ervoor dat de technische keuringen van de installaties goed worden gevolgd en dat het personeel de nodige opleiding heeft genoten, waaronder: kennis van het detectiesysteem; een goede kennis van de werkomgeving en van de ter bestrijding van de brand ter beschikking gestelde apparatuur (en de hantering ervan); de aanbevolen reactie en acties die moeten worden ondernomen wanneer er brand uitbreekt. De vestigingsdirectie stuurt de administratie een lijst van de deelnemers aan deze training; ze krijgen dan een certificaat uitgereikt door het leerbedrijf. Uit voorzorg, en uit zorg voor het welzijn van de bewoners, nam de inspectiedienst het initiatief om een circulaire te sturen naar de directie van rust-, rust- en verzorgingstehuizen en residenties (inclusief dvd, uitgegeven door de KU Leuven, over de risico's van branden in verpleeghuizen). In deze circulaire is de directie gevraagd om de tijd te nemen om deze dvd (duur: 24 min) te bekijken, waarbij medewerkers en potentiële bewoners worden uitgenodigd om deze te bekijken, om hen bewust te maken van de alomtegenwoordige brandrisico's op hun terrein. i3.png [[Het as-built dossier bevat de as-built plannen die essentieel zijn voor alle latere wijzigingen: architectenplannen, stabiliteitsplannen en speciale technieken (verwarming, airconditioning, elektriciteit, liften, toegang voor later onderhoud en vervangingen, liften en goederenliften met indicatie van nuttige lasten en afmetingen); evenals gebruikershandleidingen, instellingen aan het einde van de inbedrijfstelling, enz.]] [*

4. BESTRIJD VROEG BRAND SNEL EN EFFECTIEF

*] De werkgever moet de werknemers de nodige informatie geven over: brandrisico's; waarschuwings- en alarmsignalen; preventiemaatregelen; de maatregelen die moeten worden genomen in geval van brand en tijdens evacuatie (om ervoor te zorgen dat alle inzittenden de veiligheidsprocedures naleven). De werknemer moet deze informatie uiterlijk op de dag van zijn indiensttreding ontvangen. Daarnaast krijgen de arbeiders een opleiding die erop gericht is iedereen in staat te stellen: gedrag aan te nemen dat het ontstaan van brand voorkomt; correct te reageren bij ontdekking van brand of bij aanwezigheid van rook; alarm slaan; waarschuwingssignalen en alarmen begrijpen; de instructies met betrekking tot de evacuatie op te volgen en correct toe te passen (zodat deze evacuatie kan gebeuren zonder paniek en zonder gevaar, en zonder de werkzaamheden van de leden van de brandweer te hinderen). De opleiding omvat met name ontruimingsoefeningen die minstens één keer per jaar worden georganiseerd (zie BOBET, fiches 9.4.3). Anderzijds moeten de bewegwijzering van beschermingsmiddelen en vluchtroutes, evenals de weergave van veiligheidsinstructies en het ontruimingsplan, snel en begrijpelijk de aandacht trekken. Een interne brandweerdienst zorgt voor de naleving van preventieve maatregelen. [*4.1 BRANDBESTRIJDING*] De praktische organisatie van de preventie en de bestrijding van branden in een vereniging vereist onder meer een serieuze opleiding van het personeel en de organisatie van een brandweerdienst. De werkgever moet, ongeacht het aantal werknemers dat hij in dienst heeft, een interne brandbestrijdings- en preventiedienst organiseren. Deze dienst zal moeten zorgen voor: meewerken aan de analyse van risico's en het toepassen van noodprocedures; situaties melden die de evacuatie kunnen belemmeren of brand kunnen veroorzaken; de ontdekking van de brand aankondigen en adequaat omgaan met het door een aangewezen persoon ontvangen waarschuwingssignaal; de taken uitvoeren die nodig zijn om elke uitbraak van brand te bestrijden in optimale veiligheidsomstandigheden; beveilig mensen tijdens het wachten op hulp; de vooraf door de werkgever vastgestelde maatregelen uitvoeren om de hulpdiensten toegang te geven tot het gebouw; snel de hulpdiensten naar de plaats van de ramp leiden. MISSIES VAN DE BRANDBESTRIJDING
Altijd In geval van brand
[**] Doe mee aan de risicoanalyse [**] Meld en elimineer situaties die de evacuatie kunnen belemmeren of brand kunnen veroorzaken. [**] Zorg voor brandbeveiligingsapparatuur. [**] Wees klaar om in te grijpen. [**] Werknemers informeren over de te volgen procedures. [**] Waarschuw de hulpdiensten. [**] Aanval, in geval van brand, met handblussers of gewapende brandslangen, en dit zonder jezelf in gevaar te brengen. [**] Sluit de deuren. [**] Zorg ervoor dat alle bewoners het pand hebben verlaten. [**] Begeleiden brandweerlieden. [* *] Volg de instructies van de brandweer op. [**] Vervang de blusser snel na zelfs gedeeltelijk gebruik.
Het is de werkgever die op basis van de risicoanalyse bepaalt: het aantal werknemers waaruit de dienst bestaat; de vereiste vaardigheden en de vereiste specifieke opleiding (rekening houdend met de vastgestelde minimumvereisten); de verdeling van werknemers over alle werkplekken; de modaliteiten voor de uitvoering van de taken. Voor de samenstelling en de werking van de brandweer moet het advies worden ingewonnen van de bevoegde preventieadviseur, van het CPPT en desgevallend van de bevoegde openbare brandweer. Deze elementen worden bijgehouden in het veiligheidsregister (zie BOBET, bladen 8.3 en 8.3.1). De ledenlijst van deze interne brandweer wordt in de inrichting getoond; de leden van dit interventieteam worden gekozen uit het personeel, wat zorgt voor een permanente aanwezigheid van het team. In het geval dat het gebouw wordt gedeeld door meerdere verenigingen, moet de opvolging van de procedures gezamenlijk gebeuren. De effectiviteit van de interventie wordt met name bepaald door de tijd die verstrijkt tussen de ontdekking van de brand en de interventie. Dit houdt in dat het team dat verantwoordelijk is voor de interventie een periodieke opleiding zal moeten ondergaan, zodat de reactiviteit altijd maximaal is. [*4.2 AANKONDIGING, ALERT EN ALARM*] In elke organisatie moet de ontdekking van een brand aan bepaalde personen kunnen worden gecommuniceerd en op elk moment beschikbaar zijn om de nodige maatregelen te nemen. Hiertoe moet de werkgever alarmeringsmiddelen installeren (die de bevoegde personen op de hoogte brengen van het ontstaan van brand of gevaar) en een alarmsysteem dat alle bewoners waarschuwt dat ze moeten evacueren (waarschuwing). [*De aankondiging*] is de informatie aan de brandweer van de ontdekking of detectie van een brand. Het wordt gegeven in alle gevallen van het ontstaan van een brand. [*de waarschuwing*] is de informatie van de ontdekking van een brand overgedragen aan personen die deel uitmaken van het personeel van de werkgever en die speciaal voor dit doel zijn aangewezen (interne brandweer). Het kan verschillende vormen aannemen: directe informatie (persoonlijk of telefonisch); door een drukknop van een alarmnetwerk te activeren; via een automatische branddetectie-installatie; enz De werknemer die de oproep heeft ontvangen, krijgt de opdracht om: de bevoegde regionale brandweer; leden van het (de) responsteam(s); de andere betrokkenen (de directie, de preventieadviseur, enz.). Het alarm stelt een lid van de brandweer dus in staat om naar de plaats van de ramp te gaan om de juiste maatregelen te nemen. [*Het alarm*] is de informatie die aan alle bewoners wordt gegeven over de verplichting om het pand te evacueren. Dit is een gemakkelijk herkenbaar continu geluidssignaal dat door het hele gebouw moet worden gehoord; het kan worden aangevuld met een lichtsignaal, computerwaarschuwingen, enz. Het alarm moet worden gegeven door een netwerk van sirenes die worden geactiveerd door drukknoppen om oordeelkundig in het pand te worden verdeeld. Het alarmsysteem wordt elektrisch aangestuurd en moet een aparte voeding hebben, zodat het ook bij stroomuitval automatisch kan werken. Handsirenes kunnen uitzonderlijk gebruikt worden op plaatsen waar nog geen elektrisch gestuurd alarmsysteem bestaat (ministeriële circulaire van 17 maart 1975), maar absolute prioriteit moet worden gegeven aan vaste alarminstallaties. De regelgeving specificeert de alarm-/alarmprocedure niet; dit moet worden bepaald door de werkgever of door de gebruiker van het gebouw en kan verschillen (dag of nacht) afhankelijk van het aantal gekwalificeerde mensen dat in het gebouw aanwezig is. Wanneer deze procedure zowel een alarm als een alarm geeft, wordt het alarm gegeven voor (of gelijktijdig met) de alarmfase. De functies van een branddetectiesysteem en een brandmeldsysteem kunnen echter worden gecombineerd in één systeem. In inrichtingen die het publiek verwelkomen, gaat het alarm vaak samen met het alarm, zodat de bewoners zo snel mogelijk kunnen worden geëvacueerd. [*4.3 BRANDBESCHERMINGSAPPARATUUR*] Brandbeveiligingsapparatuur maakt het mogelijk om een brand op te sporen, te signaleren en te blussen, maar ook om de schadelijke effecten ervan te beperken en de tussenkomst van de openbare hulpdiensten te vergemakkelijken. Voorbeelden van apparatuur: het branddetectiesysteem; brandwerende deuren; de middelen van bestrijding: sprinkler (automatische waterbluskop), brandblusser, versterkte brandkleppen (RIA, voorheen axiale toevoerwandslanghaspels), blusdeken; middelen voor het detecteren en onderdrukken van explosies, enz. Brandbeveiligingsapparatuur moet jaarlijks worden gecontroleerd en in goede staat worden gehouden door onderhoud (zie BOBET, blad 8.2.1) uitgevoerd door een gespecialiseerde organisatie die is erkend voor het type apparatuur [[De installaties gas, verwarming, airconditioning en elektrische installaties , moeten ook in goede staat worden gehouden en periodiek worden gecontroleerd. Automatische branddetectie- en blusinstallaties moeten periodiek gekeurd worden door een door BELAC geaccrediteerde keuringsinstelling (bv. ANPI). Daarentegen moeten elektrische, gas-, werken op hoogte enz. installaties gekeurd worden door een externe technische keuringsdienst (SECT) erkend door de SPF Werkgelegenheid.]]. De data van de controles en interviews, evenals de daaruit voortvloeiende bevindingen, moeten worden bewaard en ter beschikking worden gesteld van het CPPT en de ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het toezicht. De werkgever moet zorgen voor voldoende uitrusting aangepast aan de omstandigheden om de brand te bestrijden. Gebouwen dienen te zijn voorzien van eerstehulpblusmiddelen, waarvan de aard, het aantal en de plaats zo mogelijk na overleg met de bevoegde brandweer worden vastgesteld. Blusmiddelen zoals draagbare of mobiele blussers en versterkte brandslangen (RIA) zijn naar verluidt de eerste hulp omdat ze bedoeld zijn om door de bewoner te worden bediend. De blusmiddelen moeten in goede staat verkeren, beschermd zijn tegen bevriezing, goed toegankelijk, oordeelkundig verdeeld en op een doelmatige wijze en in overeenstemming met de voorschriften van de veiligheids- en gezondheidssignalering (zie BOBET, blad 9.1) zijn aangegeven. Het moet direct in gebruik kunnen worden genomen. Bovendien improviseren wij geen brandweerman! Probeer slechts een nog beperkte brand te blussen, doe slechts één poging; als het vuur zich uitbreidt, vlucht dan! i5.pngDe locatie van elke RIA en elke draagbare of mobiele brandblusser moet worden aangegeven met passende pictogrammen. De RIA wordt permanent geplaatst en aangesloten op een waterdrukleiding. Het is bedoeld voor de bestrijding van brand op de plaatsen waar het is geïnstalleerd, waar het zodanig is geplaatst dat het constant toegankelijk is en door één persoon kan worden bediend. De ogenschijnlijk goede staat van de RIA's wordt regelmatig visueel gecontroleerd door de brandweer, die er ook voor zorgt dat ze voldoende water kunnen leveren (debiet en druk). i6.pngDraagbare of mobiele blustoestellen moeten voldoen aan de EN3-normen en BENOR-ANPI-gecertificeerd zijn (met label/certificaat), als conformiteitsgarantie van het toestel. Ze moeten met speciale bevestigingen aan de muren worden opgehangen, hoog genoeg om gemakkelijk in de hand te kunnen worden genomen, maar beschermd tegen schokken. Brandblussers moeten jaarlijks worden onderhouden door een gespecialiseerd bedrijf (NBN S21-050). Hun aanwezigheid en integriteit (afdichting) wordt periodiek gecontroleerd door de interne brandweer. Alle medewerkers van de vereniging worden getraind in het gebruik ervan. AFHANKELIJK VAN HET TYPE BRAND VERSCHILT DE KEUZE VAN HET BLUSAPPARAAT i4.png i7.png De blusdeken is bedoeld om een brand die zich in bijvoorbeeld kleding, een koekenpan, een frituurpan of een bed heeft gegrepen, te doven voordat deze groter wordt; of om het vuur op een persoon te doven. Het wordt vaak opgelegd in de keukens van de horeca en gemeenschappen, laboratoria, werkplaatsen waar brandbare producten worden opgeslagen; het wordt ook aanbevolen voor privéwoningen, caravans, boten, enz. [*Branddekens moeten minimaal voldoen aan de EN 1869 norm.*] [*4.4 WERKEN MET DERDEN EN BRANDVERGUNNINGEN*] Wanneer werken worden uitgevoerd door externe bedrijven, moet de werkgever van de vereniging die het werk aanvraagt, de relevante informatie aan de aannemers verstrekken. (Zie wet van 4 augustus 1996 BET), hoofdstuk IV, afdeling I, art. 9) om de risico's verbonden aan co-activiteit te voorkomen (zie BOBET, blad 11.1). Deze informatie betreft:
  • de risico's die voortvloeien uit de inrichting van het pand, de aldaar opgeslagen of verwerkte materialen, de nabijheid van gevaarlijke installaties, de werkzaamheden in de directe omgeving van de uit te voeren werkzaamheden;
  • preventieve maatregelen genomen;
  • informatie die nuttig is voor een goed begrip van de preventieve maatregelen (de werkgever zorgt ervoor dat de opdrachtnemers de aan hen verstrekte informatie goed begrijpen).
De aannemers of onderaannemers verstrekken de werkgever informatie met betrekking tot de brandrisico's eigen aan de uit te voeren werken. Indien de werkgever constateert dat deze werkzaamheden een extra risicofactor vormen, stelt hij de uitvoering van de werkzaamheden afhankelijk van zijn voorafgaande toestemming. Deze machtiging is opgenomen in een document (de vuurvergunning) dat met name bevat:
  • de plaats waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, de aard van de werkzaamheden, de risicoanalyse en de te nemen preventieve maatregelen;
  • aanvullende preventieve maatregelen.
Elke occasionele opdracht uitgevoerd door een derde bedrijf moet aanleiding geven tot een risicoanalyse. Op het gebied van brandpreventie moet de analyse worden aangevuld met een vuurvergunning om de risico's van brand of explosie te voorkomen die ontstaan door werkzaamheden op hete plaatsen (open vuur, open vuur, lassen, snijden, enz.), die incidenteel worden uitgevoerd door personeel of derden. Al dit "hotspot-werk" genereert vlammen, hoge temperaturen, vonken of projecties van gloeiende metaaldruppels die de oorzaak zijn van veel branden. De vuurvergunning is een formulier dat moet worden ingevuld en ondertekend door de werkgever, zijn CP-bevoegde, de aannemer of de onderaannemer. Het is nu verplicht voor elke werkgever tijdens hotspotwerkzaamheden en wanneer werkzaamheden door derden worden uitgevoerd. [*

5. EVACUATIE

*] [*5.1 DE NOODPROCEDURE*] Op basis van de risicoanalyse voert elke vereniging haar noodprocedure uit die is aangepast om rekening te houden met de specifieke kenmerken van elk geval. Veiligheidsinstructies, in voldoende aantallen op zichtbare en gemakkelijk bereikbare plaatsen opgehangen, informeren het personeel over de te volgen gedragingen bij brand, onder meer met betrekking tot:
  1. Alarmeren van directie en brandweer.
  2. Melding aan de betreffende brandweer.
  3. De te nemen stappen om alarm te slaan.
  4. De te nemen maatregelen om de veiligheid of evacuatie van personen te waarborgen.
  5. Het inzetten van in de inrichting aanwezige brandbestrijdingsmiddelen.
  6. De maatregelen die moeten worden getroffen om de tussenkomst van de bevoegde brandweer te vergemakkelijken.
Een instructie moet de gedragingen herinneren die het personeel tijdens hun opleiding en tijdens ontruimingsoefeningen heeft aangeleerd. De veiligheidsinstructies die moeten worden gevolgd (en weergegeven) tijdens een brand kunnen de volgende zijn: 1. In geval van brand de brandweer waarschuwen. 2. De aankondiging: bel 100 of 112 (verantwoordelijk voor ontruiming). Specificeren :
  • die ? Kondig jezelf aan;
  • wat ? Vermeld de aard van de ramp (brand, explosie, etc.) en het aantal gewonden;
  • Waar ? Geef de plaats van het incident aan (straat, nummer en plaats);
  • andere indicaties.
[*Stuur iemand naar de ingang van het gebouw om de brandweerlieden te begeleiden*] 3. Het alarm, dat wil zeggen het bevel om te evacueren de bewoners. Tijdens de eigenlijke evacuatie:
  • blijf rustig ;
  • neem niet de lift;
  • gebruik normale trappen of noodtrappen;
  • sluit deuren en ramen achter u;
  • de gewonden en personen met beperkte mobiliteit bijstaan volgens de vastgestelde procedure [[het is belangrijk om te voorzien in een procedure die rekening houdt met de modaliteiten van de bijstand aan personen met beperkte mobiliteit.]];
  • ren niet ;
  • keer nooit op uw stappen terug;
  • gebruik de gemarkeerde nooduitgangen;
  • verlaat de rokerige kamers door zo dicht mogelijk bij de grond te blijven, met een vochtige doek voor de mond en met één hand in contact met de muur;
  • volg de instructies van de ontruimingsautoriteiten;
  • ga naar het verzamelpunt.
i8.png
[*ALGEMENE OPMERKINGEN:*]
  • procedures volgen;
  • de interventiemiddelen leren gebruiken;
  • raadpleeg de ontruimingsborden;
  • oefenen met het navigeren van vluchtroutes;
  • deelnemen aan georganiseerde oefeningen;
  • breng jezelf niet in gevaar door te proberen het vuur te blussen;

LAAT DE TOEGANG EN DE UITLAATROUTEN ALTIJD VRIJ.
[*5.2 EVACUATIEROUTEN EN MONTAGEPLAATS*] De werkgever neemt de nodige maatregelen zodat bij brand de in het gebouw aanwezige arbeiders en andere personen de werkplaats snel kunnen evacueren naar een veilige plaats [[Plaats gelegen buiten het gebouw; of, in voorkomend geval een toevluchtsoord, het deel van het gebouw dat zich buiten het compartiment bevindt waar de brand zich ontwikkelt en van waaruit men het gebouw kan verlaten zonder dit compartiment te hoeven passeren (het deel van het gebouw dat zich buiten het compartiment bevindt waar de brand zich ontwikkelt, en van waaruit men het gebouw kan verlaten zonder dit compartiment te moeten passeren).]], in optimale veiligheidsomstandigheden. Op basis van de risicoanalyse moeten het aantal vluchtwegen [[Ononderbroken en onbelemmerd pad om de plaats van veiligheid te bereiken via normale of noodverkeersroutes.]], uitgangen worden bepaald en nooduitgangen [[De nooduitgang is een specifiek bestemde uitgang voor de ontruiming van het gebouw in geval van nood.]]; hun verdeling en afmetingen (afhankelijk van het gebruik, de indeling en de afmetingen van de werkplek, en het maximaal aantal personen dat daar aanwezig mag zijn). Vluchtwegen, brandtrappen en toevluchtsruimten moeten brandwerend (RF) zijn. Door RF-compartimentering kan het gebouw gedurende een bepaalde periode worden opgedeeld in beschermde gebieden en wordt de verspreiding van hitte, vlammen en rook vertraagd. Alle elementen (muren, vloeren, plafonds, deuren, kabeldoorvoer, etc.) moeten brandwerend zijn en 30, 60, 120 min. functioneel blijven Een branddeur zal pas zijn taak vervullen als hij gesloten is! Het bepalen van evacuatieroutes omvat verschillende stappen:
  • routeplanning: houd rekening met gebruikers (kinderen, gehandicapten, etc.), rijstrookbreedte, bezettingsgraad, etc.;
  • bescherming van routes (vooral tegen rook): door middel van branddeuren en brandwerende elementen;
  • identificatie van routes: door het aanbrengen van duidelijke en zichtbare pictogrammen, en door (nood)verlichting, etc.
i9.png Bij het evacueren kiest men doorgaans instinctief de gebruikelijke route om het pand te verlaten. Daarom moet er een tweede pad voorzien worden met de vermelding “nooduitgang” (indien de eerste onbruikbaar is). Alle evacuatieroutes (gebruikelijke uitgangen, nooduitgangen, enz.) moeten worden aangegeven met pictogrammen en worden aangegeven op de evacuatieplannen. Directie en lijnmanagement, evenals alle medewerkers, moeten ervoor zorgen dat vluchtroutes begaanbaar en vrij zijn. Nooddeuren moeten in de vluchtrichting opengaan. Ze mogen niet schuiven of draaien en moeten in geval van nood gemakkelijk en onmiddellijk kunnen worden geopend door iedereen die ze wil gebruiken. “Ze kunnen niet worden vergrendeld (ontgrendeld)[[Behalve als de openbare veiligheid, de veiligheid van de werknemers of de veiligheid van bepaalde kwetsbare personen (van wie de bewegingsvrijheid moet worden beperkt en die op de werkplek aanwezig zijn) dit vereist, op voorwaarde dat de werkgever voldoende maatregelen neemt om de evacuatie van werknemers en andere aanwezige personen onder maximale veiligheidsomstandigheden te verzekeren. Evacuatie gebeurt, indien nodig, met de hulp van speciaal hiervoor aangewezen en getrainde personen.]] , speciale anti-panieksloten zijn toegestaan. De deuren die zich op de route van de vluchtroutes bevinden, en die welke toegang geven tot de vluchtroutes en nooduitgangen, moeten te allen tijde zonder speciale hulp kunnen worden geopend wanneer de werkplekken bezet zijn. Evacuatieroutes en nooduitgangen dienen zo direct mogelijk naar een veilige plaats te leiden. Ze moeten helder zijn en mogen daarom niet worden gehinderd door voorwerpen, zodat ze op elk moment ongehinderd kunnen worden gebruikt. Vluchtwegen, uitgangen en nooduitgangen moeten zijn voorzien van noodverlichting [[Kunstverlichting die, zodra de normale kunstmatige verlichting uitvalt, mensen in staat stelt om naar een veilige plaats te lopen en uitgangen uit het gebouw te verkrijgen. Het moet het mogelijk maken om obstakels te zien en de nodige manoeuvres uit te voeren in geval van brand.]] en gepaste signalisatie. i11.png De evacuatieroutes leiden naar de ontmoetingsplaats, die voldoende ruimte moet hebben om de evacués te verzamelen en zich op voldoende afstand van het beschadigde gebouw moet bevinden zodat het optreden van de brandweerlieden niet wordt verstoord. Het zal ook interessant zijn om samen met de autoriteiten (brandweer, politie) de keuze van ontmoetingsplaatsen te analyseren. Om de interventie van de hulpdiensten te vergemakkelijken en met het oog op de voorbereiding van brandoefeningen, wordt aanbevolen om, zelfs als de wet dit niet vereist, contact op te nemen met de bevoegde brandweer om oplossingen te vinden voor:
  • de keuze van de verzamelplaatsen en de veiligheid van routes om er te komen;
  • de permanente toegankelijkheid van het pand voor hulpverleningsvoertuigen. In de directe omgeving van de voorzieningen dienen voldoende parkeerplaatsen te worden voorzien, zodat de verschillende hulpverleningsvoertuigen (brandweer, politie, ambulance, etc.) gemakkelijk kunnen worden geparkeerd. Voeg indien nodig een toegangsplan toe;
  • de toegankelijkheid van bepaalde vleugels;
  • opvang en begeleiding van brandweerlieden in gebouwen;
  • het interventieplan van de brandweer;
  • inzage in het dossier brandpreventie door brandweerlieden.
[*5.3 HET EVACUATIEPLAN*] Een evacuatieplan moeten worden weergegeven bij de ingang van het gebouw en op elk niveau. Dit plan is een plattegrond van de inrichting waarop de verschillende brandveiligheidsinstallaties zijn aangegeven. Het heeft twee doelstellingen:
  • een snelle, veilige en eenvoudige evacuatie van personeel en publiek mogelijk maken; i10.png
  • help de hulpdiensten zo goed mogelijk in te grijpen.
Het ontruimingsplan omvat in het bijzonder:
  • de indeling en bestemming van het pand, de ligging van de begrenzingen van de compartimenten;
  • de locatie van gebouwen met verhoogd brandgevaar;
  • de locatie van uitgangen, nooduitgangen, verzamelplaatsen na evacuatie en de inrichting van evacuatieroutes.
Dit plan wordt actueel gehouden en is ook beschikbaar in het interne noodplan (zie BOBET, blad 4.5.1). Het ontruimingsplan en de wijzigingen ervan worden opgesteld in samenwerking met de bevoegde preventieadviseur en worden voorgelegd aan het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk. [*5.4 BOOR BOOR*] Alvorens een ontruimingsoefening te organiseren, dient men zich ervan te vergewissen dat alle voorwaarden met betrekking tot de veiligheid – alsook de middelen om de brand te bestrijden – in orde zijn. Om ervoor te zorgen dat de brandpreventieprocedure werkt, is het verplicht om: minimaal één keer per jaar een ontruimingsoefening houden gebouwen (zie BOBET, blad 9.4.3). De evacuatie bestaat erin de bewoners te bevelen zich naar een vooraf bepaalde ontmoetingsplaats te begeven die “verzamelpunt (veiligheidszone)” wordt genoemd. Deze verzamelplaats moet het ook mogelijk maken de evacués te identificeren, om te garanderen dat niemand in het gebouw is achtergebleven. Als er geen ontruimingsoefening wordt georganiseerd, komt de werkgeversaansprakelijkheid in het geding. [*WAAROM EEN EVACUATIEBOREN UITVOEREN...*]
  1. Om alle bewoners vertrouwd te maken met de alarminrichtingen, nooduitgangen en verzamelplaatsen, en zo in veiligheid te kunnen komen bij een echte brand.
  2. Het testen van de effectiviteit van de verstrekte instructies in geval van brand. De oefening brengt de tekortkomingen aan het licht en belicht de aspecten waaraan prioriteit moet worden toegekend. Het maakt het bijvoorbeeld mogelijk om de plekken te detecteren waar bij evacuatie congestie kan optreden en waar een alternatieve route moet worden gepland. Het maakt het ook mogelijk om de relevantie van de te volgen procedure, de snelheid van uitvoering van de instructies en de tijd die nodig is om het gebouw te ontruimen te realiseren.
  3. Om het ingrijpen van de hulpdiensten bij een echte ramp te vergemakkelijken. De oefening maakt het mogelijk om op een duidelijke manier te laten zien of de taken zijn verdeeld, en ervoor te zorgen dat iedereen zijn rol kent en correct handelt.
De ontruimingsoefening kan niet alleen worden georganiseerd en moet serieus worden uitgevoerd. Vanaf het begin moeten we de aandacht vestigen op het belang ervan en de deelname van iedereen vragen. Het is daarom essentieel om het personeel bewust te maken en de meest geschikte informatie door te geven aan elk niveau van de hiërarchie. [*5.4.1 Voorafgaande communicatie*] Het is raadzaam om de datum en tijd van de allereerste oefening aan het personeel door te geven. Geleidelijk aan kunnen we de informatie met betrekking tot de oefening beperken, bijvoorbeeld door alleen de maand aan te kondigen. Ook is het interessant om de scenario's te diversifiëren door bijvoorbeeld het type en de locatie van het ontstaan van de brand te wijzigen. De werkgever moet er in elk geval voor zorgen dat de personen die een bepaald risico inhouden (mensen met aandoeningen of hartziekten, zwangere vrouwen, enz.) vooraf worden gewaarschuwd. Het is raadzaam om bepaalde begunstigden die te kwetsbaar zijn (bijv. ouderen, gehandicapten, jonge kinderen, zieken, enz.) niet te betrekken bij de eerste oefeningen, om overmatige stress of het risico op een ongeval te voorkomen. In sommige gevallen (bijvoorbeeld tijdens een grootschalige oefening) is het een goed idee om de buurt en de brandweer te laten weten dat er een ontruimingsoefening wordt georganiseerd. Zo wordt voorkomen dat brandweerlieden onnodig op reis gaan voor buren of bezorgde voorbijgangers die denken dat het een echt incident is. [*5.4.2 Stadia van de ontruimingsoefening*] De simulatie begint met de ontdekking van een brand. Dit is een gelegenheid om de communicatiemodus (via een getuige) of het beheer van het signaal van de brandmeldcentrale te testen. De ontdekking van de brand door een getuige wordt meegedeeld aan de werknemer die door zijn directie is aangewezen als verantwoordelijke voor de brandweer (voor de betrokken werkplaats). 1. De aankondiging door de aangewezen persoon die verantwoordelijk is voor de responsdienst. Hij verwittigt de brandweer door 112 of 100 te bellen. Als de ontmoetingsplaatsen buiten het landgoed zijn en/of er een groot aantal mensen moet worden geëvacueerd, is het raadzaam om de lokale politie te informeren - om de veiligheid van evacués en vermijd verkeershinder indien mogelijk.
Aandacht ! Bij een ontruimingsoefening is het absoluut en expliciet nodig om bij het oproepen van de brandweer aan te geven dat het om een oefening gaat en niet om een echte brand, om te voorkomen dat ze zich onnodig verplaatsen. Vergeet bovendien aan het einde van de oefening niet de brandweer te bellen om aan te geven dat de oefening voorbij is!
2. de waarschuwing gegeven, d.w.z. communicatie met de opvang, de autoriteiten en de betrokken personen. Het interventieteam wordt ter plaatse gestuurd om de situatie te beoordelen en de brand met eerste interventiemiddelen (blussers, slanghaspels, enz.) te blussen. Dit team verwittigt onmiddellijk de persoon die verantwoordelijk is voor de ontruiming van de situatie, om te beslissen of het al dan niet nodig is om het alarm te activeren. 3. Het alarm waarschuwt alle aanwezigen dat ze het gebouw moeten verlaten. Deze wordt gegeven door de ontruimingsverantwoordelijke en is bedoeld voor iedereen. Het moet een verstaanbaar signaal zijn, anders dan elk ander signaal, voor iedereen bekend en hoorbaar in het hele gebouw. 4. Tijdens evacuatie, alle aanwezigen verlaat het gebouw en gaat naar de verzamelplaats. De nooduitgangen en de verzamelplaats(en) moeten bekend en vrij zijn om een snelle evacuatie mogelijk te maken[[Cf. BOBET, blad 9.1: arbo-tekens en blad 9.4.2: instructies bij brand.]]. 5. Op het verzamelpunt, vooraf aangewezen medewerkers (teamleiders) controleren de aanwezigheid. Hiervoor hebben ze een vorm die de snelheid en efficiëntie van de besturing bevordert. Elke manager moet het aantal betrokken personen (arbeiders EN bezoekers) op zijn afdeling kennen. Na het alarmsignaal (evacuatie) dienen leden van de brandweer, die niet met blussen bezig zijn, zoveel mogelijk te controleren en te controleren:
  • iedereen op weg naar de uitgang;
  • dat alle bewoners de verdieping, de werkplaats, hebben verlaten en dat er niemand meer is in de toiletten of in enige andere geïsoleerde ruimte (bijv. winkels, archieven, donkere kamers);
  • dat alle deuren en ramen gesloten zijn;
  • dat alle evacués naar de verzamelplaats gaan, en dat er een telling van de aanwezigen wordt uitgevoerd.
[*5.4.3 Evaluatie ontruimingsoefening*] De evaluatie van de oefening moet niet worden gezien als het einde van de oefening, maar eerder als een voorbereiding op de volgende. Bij de ontruimingsoefening worden mensen aangewezen als 'waarnemers', zodat tijdens de ontruiming geen enkel aspect over het hoofd wordt gezien. Om ervoor te zorgen dat alle elementen volledig en nauwkeurig worden beoordeeld, is het voor deze waarnemers gemakkelijker om een formulier beschikbaar te hebben bij het schrijven van het rapport. Veel aspecten van brandbestrijding zijn afhankelijk van een snelle reactie; het is daarom essentieel om tijdens de evaluatie de duur van de operatie te kunnen verifiëren. De factor tijd kan op verschillende niveaus spelen. Bijvoorbeeld: hoe lang heeft het geduurd tussen de melding, het alarm en de oproep van de brandweer? Hoe lang duurde het voordat de laatste persoon het gebouw verliet? Was de juiste informatie voor brandweerlieden tijdig beschikbaar? Na voltooiing van de oefening moeten waarnemers:
  • nota nemen van observaties en opmerkingen, evenals positieve punten en moeilijkheden die tijdens de oefening zijn ondervonden;
  • conclusies trekken en oplossingen voorstellen om de instructies eventueel aan te vullen of aan te passen, om de procedures te verbeteren.
De evaluatie van de ontruimingsoefening moet teruggevonden worden in het intern noodplan (zie BOBET, blad 4.5.1 PIU, paragraaf 14).
i13.png[[Bron: informatie betreffende evacuatie, Brandweer en Dringende Medische Hulp van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. evacuatie-wat-te-doen/oefening-evacuatie-wat-te-doen]] [*5.4.4 Te vermijden fouten tijdens een ontruimingsoefening*] Een oefening moet altijd vergezeld gaan van nauwkeurige instructies (over bijvoorbeeld het sluiten van deuren en ramen bij het verlaten van het pand, of het verbod om de liften te gebruiken) [[Bron: informatie over ontruiming, Brandweer en medische hulpdiensten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. http://www.bruxelles.irisnet.be/siamu/bibliotheque-multimedia/fichiers/exercise-devacuation-que-faire/exercise-devacuation-que-faire]]. Voor ieders veiligheid en om ongevallen tijdens ontruimingsoefeningen te voorkomen, is het essentieel om niet:
  • een gebouw ontruimen zonder serieuze voorbereiding;
  • een eerste ontruimingsoefening organiseren zonder eerst de betrokken personen te verwittigen;
  • het aansteken van een brand in een gebouw voor de ontruimingsoefening, ook als men een intensieve opleiding heeft gevolgd;
  • gebruik producten die dampen afgeven (hiervoor zijn hoogopgeleide mensen nodig);
  • sluit toegangsdeuren naar uitgangen af en blokkeer opzettelijk de gangen die toegang geven tot hen;
  • doe de lichten uit tijdens een eerste brandoefening;
  • schakel de normale verlichting uit om veiligheidsverlichting te zoeken. Dit kan alleen na meerdere oefeningen (na de deelnemers vooraf gewaarschuwd te hebben);
  • instrueer personeel om vluchtladders te gebruiken vanaf een te hoog niveau. Het personeel moet gewend zijn aan het gebruik van dit type ladder door progressief gebruik (eerst afdalen van het eerste niveau, dan van het tweede niveau, enz.);
  • te lang zonder toezicht het gebouw ontruimd laten (het begin van een brand kan bijvoorbeeld uitbreken in een ruimte waar het personeel een apparaat in werking heeft gelaten). [*

    6. BRANDPREVENTIEBESTAND

    *]
De werkgever dient een dossier bij te houden, het zogenaamde "brandpreventiedossier", op te nemen in het interne noodplan (zie BOBET, bladen 4.5 en 4.5.1). Dit bestand bevat:
  • het document met de resultaten van de risicoanalyse en de preventieve maatregelen;
  • het document waarin de organisatie van de brandweer wordt beschreven;
  • de procedures met betrekking tot: de taken toevertrouwd aan de brandweer; de evacuatie van mensen; ontruimingsoefeningen; het gebruik van brandbeveiligingsapparatuur; informatie en opleiding van werknemers;
  • het ontruimingsplan;
  • waarnemingen gedaan tijdens ontruimingsoefeningen;
  • een lijst van beschikbare brandbeveiligingsmiddelen op de werkplek en hun locatie op een kaart;
  • de data van inspecties en onderhoud van brandbeveiligingsapparatuur, gas-, verwarmings- en airconditioninginstallaties en elektrische installaties; evenals de bevindingen die tijdens deze controles zijn gedaan;
  • de lijst van eventuele individuele vrijstellingen die aan de werkgever worden verleend op grond van artikel 52 van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming;
  • de adviezen van: – de bevoegde preventieadviseur (en in voorkomend geval de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer); – CPPT; – de openbare hulpdienst.
  • de informatie die eventueel op vraag van de openbare hulpdienst werd doorgegeven, in het bijzonder voor de opstelling van het nood- en interventieplan (cf. BOBET, blad 4.5 PIU).
Dit bestand wordt bijgewerkt. Het wordt ter beschikking gesteld van het CPPT, de ambtenaren die belast zijn met de bewaking en de openbare hulpdiensten. Het interventiedossier is bedoeld om de snelle interventie van de brandweerlieden te vergemakkelijken, aan wie het bij de ingang van het gebouw moet worden overhandigd. Het bevat de elementen van het dossier met betrekking tot brandpreventie, de plaats van de elektrische installaties, de plaats en werking van de afsluiters van de gebruikte vloeistoffen, de plaats en werking van de ventilatiesystemen, de plaats van de centrale branddetectie. [*

7. CONCLUSIE

*] Om alle technische, organisatorische en gedragsmatige maatregelen op het gebied van brandveiligheid zo effectief mogelijk te laten zijn, lijkt het daarom essentieel om vanaf de ontwerpfase, de herstructurering maar ook de ingebruikname van de gebouwen rekening te houden met de activiteiten die in de gebouwen zelf worden uitgevoerd. Om dit doel te bereiken is een goede beleving hiervan noodzakelijk; preventie moet daarom plaatsvinden in overleg met gebruikers, rekening houdend met hun behoeften. i15.png [*

8. REFERENTIES

*]
  • Enkele tips voor een succesvolle ontruimingsoefening, ANPI magazine n° 133, pp. 54-60.36125.
  • Collectieve bescherming. De ontruimingsoefening, veiligheid op het werk, n° 2/98, pp. 3-4, 37298.
  • Brandbeveiliging. Je kunt een brand niet altijd blussen. Dus neem uw voorzorgen!, Onderhoudsmagazine, n° 30/97, pp. 5-9, afb., 38322.
  • Stichting Brandwonden http://www.brulures.be/index.php/accueil/fr/
  • http://fr.prevent.be/net/net01.nsf/p/047D1A3766BAB491C1256BC000789AED
  • http://www.bruxelles.irisnet.be/siamu/bibliotheque-multimedia/fichiers/exercice-devacuation-que-faire/exercice-devacuation-que-faire
  • Brandweer en medische noodhulp van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest:
  • http://www.bruxelles.irisnet.be/siamu/bibliotheque-multimedia/fichiers/exercice-devacuation-que-faire/exercice-devacuation-que-faire
  • Evaluatie van het brandrisico in het bedrijf. Methodologische gids (ED970), INRS, 2005.
  • Ontruimingsoefeningen, DT 150, ANPI
  • Werken met hotspot en vuurvergunning, DT 148, ANPI. [*

    MET DANK

    *]
We willen alle mensen bedanken die hebben meegewerkt aan de ontwikkeling van deze tool en meer in het bijzonder de ANPI voor het proeflezen en bijdragen aan de inhoud. De ANPI (Nationale Vereniging voor Bescherming tegen Brand en Diefstal) is een vzw opgericht op initiatief van Belgische verzekeringsmaatschappijen, gegroepeerd binnen de Beroepsvereniging van Verzekeringsmaatschappijen (Assuralia). Vandaag zijn, naast de verzekeraars, alle industriële federaties en beroepsverenigingen die zich bezighouden met brand- en diefstalpreventie lid van de ANPI. Ook de overheid is daar vertegenwoordigd. i19.png ANPI bevordert maatregelen en technieken om brand en diefstal te voorkomen en om mensen en eigendommen te beschermen. Het voert met name inspectie-, controle- en auditmissies uit, laboratoriumtests, de certificering van kwaliteitsapparatuur en installateurs en de verspreiding van publicaties ter voorkoming van brand en diefstal. Deze vereniging kan ook assistentie verlenen bij het organiseren van ontruimingsprocedures en oefeningen. Dank ook voor hun bijdrage en hun beschikbaarheid tijdens het filmen van de video:
  • Campus Vesta in Ranst – www.campusvesta.be
  • bij SIAMU in Brussel.
  • bij vzw Porte Verte – Snijboontje in Sint-Jans-Molenbeek.
i16.png i17.jpg i18.jpg

Bijgevoegde documenten

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en blijf op de hoogte van ons nieuws